opendoen
aufmachen, öffnenopen, openupouvriraprirei, disserrare, esordire, lievitazione (ˈopə(n)dun)
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd deed open , voltooid deelwoord heeft opengedaan
1. sluiten (iets dat gesloten is) openen
ouvrir een raam opendoen ouvrir une fenêtre 2. de deur van het huis openen voor bezoek ouvrir la porte aux visiteurs Er wordt gebeld, wil jij even opendoen? On sonne, tu vas ouvrir?
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.