bij
(bɛi)
zelfstandig naamwoord meervoud -en insect dat honing maakt en met zijn angel kan steken abeille (abɛj) vrouwelijk
bij
(bɛi)
bijvoeglijk naamwoord 1. bij bewustzijn conscient/-iente (kɔ~sjɑ~, jɑ~t) nog niet bij zijn van de operatie ne pas encore être réveillé après l'opération
2. slim intelligent/-ente (ɛ~teliʒɑ~/-ɑ~t) Dat kind is behoorlijk bij. Cet enfant est très intelligent.
3. op het punt waar je moet zijn pas en retard Na hard werken was ik eindelijk bij. Après avoir trimé beaucoup j'ai fini par être à jour.
bij
Biene, an, bei, in, nach, neben, zubee, at, by, beside, to, toward, towards, with, near, nearby, nearto, nextto, belong, honeybee, next, uponà, abeille, chez, en, par, sur, avec, au bord de, parmi, près de, tous près de, vers, (au)près de, à jour, à la page, conscient, en cas de, presque, à/au (à+le)/aux (à+les), abeille à miel, envers, pourμέλισσα, σεabeja, aпчела, уpresso, a, apeعِنْد, نَحْلَةv, včelabi, vedmehiläinenkod, pčela・・・に, ハチ...에서, 벌bie, vedprzy, pszczołaabelha, embi, påที่, ผึ้งarı, de, dacon ong, tại在, 蜜蜂 (bɛi)
voorzetsel 1. in de buurt/aanwezigheid van près de (prɛdə) Scheveningen ligt bij Den Haag. Scheveningen se trouve près de La Haye. bij het licht van de maan au clair de la Lune je boeken niet bij je hebben ne pas avoir ses manuels avec soi bij een vriendin logeren passer une nuit / les vacances chez une amie
2. toegevoegd aan en accompagnement de mayonaise bij de frites de la mayonaise avec les frites
3. zijn mening niet veranderen
maintenir son point de vue toevallig
par hasard heel soms
exceptionnellement een tuin van twintig meter lengte en tien meter breedte
un jardin de vingt mètres sur dix Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Collins Multilingual Translator © HarperCollins Publishers 2009