varen
Thesaurus
varen:
zeilenzeildoeken,OpenThesaurus. Distributed under GNU General Public License.
Vertalingen
varen
(varə(n))zelfstandig naamwoord meervoud -s
groene plant met lange bladeren met sporen
varen
Farnkraut, fahren, Farn, Farrenkrautfern, navigate, travel, go, ride, ascend, descendfougère, naviguer, aller, aller en véhicule, se déplacer, aller (à)πηγαίνω, φτέρηfelceسَرْخَسkapradinabregnehelechosaniainenpapratシダ고사리bregnepaproćfeto, samambaiaпапоротникormbunkeต้นเฟิร์นeğrelti otudương xỉ蕨 (varə(n))werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd voer , voltooid deelwoord heeft gevaren
1. je met een boot over het water bewegen op de Noordzee varen
2. in een situatie zijn dat het goed met je gaat
een plan niet door laten gaan
een plan niet door laten gaan
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.