koning
Thesaurus
koning:
monarchVertalingen
koning
('konɪŋ) mannelijk meervoud -enkoningin
Königkingroiβασιλιάς, ρήγαςкороль, царьمَلِكٌkrálkongereykuningaskraljre王왕kongekrólrei, Kingkungพระเจ้าแผ่นดินkralvua国王המלךКрал (konɪŋˈɪn) vrouwelijk meervoud -nenzelfstandig naamwoord
1. iemand die aan het hoofd van een land staat en die opgevolgd wordt door een familielid
erg tevreden zijn
erg tevreden zijn
2. belangrijk stuk in het schaakspel De witte dame bedreigt de zwarte koning.