je
Thesaurus
je:
joujij, jouw,OpenThesaurus. Distributed under GNU General Public License.
Vertalingen
je
dein, deinig, dich, dir, euch, euer, eurige, Ihnen, Ihr, ihrige, Sie, du, manyou, your, thee, tothee, toyou, thouta, te, toi, ton, votre, tu, à toi, à vous, t', tes, tien, vous, ton/ta/tes, vosεσύtúa loro, a te, loro, si, te, tu, voiвашseutwójdinשלך당신의din (jə)voornaamwoord
1. degene tegen wie je praat <als die het onderwerp van de zin is> Ga je morgen ook weg?
2. degene tegen wie je praat <als die het meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp van de zin is> Ik heb je dat boek al gegeven. Ik kom je ophalen.
3. <je zegt dit als iets het eigendom is van degene tegen wie je praat> Hier is je jas.
4. <je zegt dit als je over mensen in het algemeen praat> Zoiets doe je niet.
Er zijn mensen die...
Er zijn mensen die...
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.