draperen
drapieren, mit Tuch bekleiden, schmückendrapedraper (draˈperə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd drapeerde , voltooid deelwoord heeft gedrapeerd
(een lap stof) op een mooie manier neerleggen of om iets heen doen draper (dʀape) een sjaal om je schouders draperen draper un châle autour de ses épaules