voeren
befördern, führen, leiten, tragen, übertragentransport, carry, feed, wear, line, conduct, guide, lead, furconduire, aboutir, mener, reporter, transporter, doubler, fourrer, diriger, Fourons, porter, (trans)porter, nourrir, appâterabbigliare ('vurə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd voerde , voltooid deelwoord heeft gevoerd
1. (een dier) eten geven
nourrir Bij de ingang van de dierentuin stond een bordje met de tekst 'Verboden te voeren'. À l'entrée du zoo, on pouvait lire: 'Défense de nourrir les animaux'. 3. brengen naar mener conduire Dit pad voert naar een mooi dorpje. Ce sentier mène à un joli village.
het is nu geen geschikt moment om daarop in te gaan (omdat er iets anders moet gebeuren of gezegd worden) M'étendre là-dessus maintenant, me mènerait trop loin.
4. (iemand) met de auto vervoeren
conduire Het regende, maar gelukkig heeft iemand ons gevoerd. Il a plu, mais heureusement quelqu'un nous a conduits. Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.