stappen
schreiten, tretenstep, pace, tread, stalk, stridefaire les cent pas, aller au pas [cheval], marcher, sortirgradino, passopasosetapaskrokiстъпки步骤步驟krokytrinvaiheet手順단계steg (ˈstɑpə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd stapte , voltooid deelwoord heeft, is gestapt
1. stappen (1) doen
aller Hij is op de fiets gestapt. Il est monté sur son vélo / a enfourché son vélo. in de bus stappen monter dans l'autobus 2. uitgaan, vooral naar kroegen, discotheken e.d. sortir faire une virée in het weekend met je vriendinnen gaan stappen le week-end, faire une virée avec ses copines
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.