Rijk
(rɛik)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud overheid État mannelijk aux Pays-Bas pouvoirs mannelijk meervoud publics nationaux aux Pays-Bas Dat is een zaak tussen de gemeenten en het Rijk. C'est une question à régler entre les communes et l'État.
rijk
(rɛik)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud -en grondgebied van een staat
empire mannelijk het Turkse rijk l'Empire turc alleen zijn en door niemand gehinderd worden
avoir le champ libre
rijk
reich, ausgiebig, Kaiserreich, Kaisertum, reichlich, Staat, vermögend, wohlhabendempire, realm, rich, wealthy, abundant, affluent, copious, plentiful, profuse, state, well‐offempire, riche, règne, état, abondant, puissance, copieux, état politique, domaine, Etat (souverain), magnifique, richement, royaume, généreux, gras/grasse, huppé, somptueux, ample, large, plantureux, profusrige, rigimperiovaltakunta, rikas, varakasríkireino, ricorike, rikαυτοκρατορία, ευκατάστατος, πλούσιοςrico, estado, adineradorike, rik, velståendericco, facoltosoثَرِيّ, غَنِيّbohatýbogat富裕な, 金持ちの부유한bogatyбогатыйรวย, ร่ำรวยมั่งคั่งvarsıl, zengingiàu có富有的, 富的 (rɛik)
bijvoeglijk naamwoord 1. arm met veel meer bezit dan de meeste andere mensen
riche nanti/-ie fortuné/-ée rijk worden zonder er moeite voor te doen
amasser la fortune en dormant erg rijk
plein aux as 2. met veel gebeurtenissen of details
riche abondant/-ante Brussel is een stad met een rijke geschiedenis. Bruxelles est une ville dont l'histoire est riche. rijk geïllustreerd richement/abondamment illustré Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.