hout
Holz, Holzblasinstrument, Waldwood, timber, woodwindbois, bûche, morceau de boisдерево, деревянный духовой инструментboschetto, legna, legno, selva, bosco, strumenti a fiatoآلَةٌ نَفْخٌ مُوسِيقِيَّة, خَشْبdechový, dřevotræ, træblæserξύλινο πνευστό όργανο, ξύλοmadera, instrumento de viento de maderametsä, puupuhallindrveni duhaći instrumenti, drvo木管楽器, 材木목관 악기, 목재skog, treblåserinstrumentdrewno, instrumenty dęte drewnianemadeira, floresta, instrumento de sopro de madeiraskog, träblåsinstrumentเครื่องดนตรีประเภทเป่า, ไม้ağaç üflemeli, ahşapbộ gỗ, gỗ木材, 木管乐器дървен материал (hɑut)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud 1. materiaal van de stam en takken van een boom
bois mannelijk hout hakken voor de open haard couper du bois pour l'âtre <je zegt dit als iemand doortastend maar onzorgvuldig handelt>
On y va fort / n'y va pas de main morte. dat is niet geldig of van belang
Cela ne tient pas. geschikt zijn
avoir tout ce qu'il faut Wie naar dat oorlogsgebied gaat, moet uit het goede hout gesneden zijn. Celui qui se rend dans cette région en guerre, doit avoir tout ce qu'il faut. 2. ik begrijp er helemaal niets van Je n'y pige que dalle.
3. zelfstandig, zonder overleg met anderen de sa propre initiative / tout seul, comme un grand De kleuter ging op eigen houtje naar school. Le bambin est allé tout seul à l'école.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.