brommen

Thesaurus
Vertalingen

brommen

murmeln, murren, summenbuzz, hum, mutter, murmurbourdonner, ronronner, murmurer, grommeler, marmonner, bougonner, faire de la tôle [prison], gronder [chien], rouler en vélomoteur, gronder, ronfler (ˈbrɔmə(n))
werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd bromde , voltooid deelwoord heeft gebromd
1. een laag geluid maken bromvlieg
2. mopperen De toeschouwers bromden: 'weer geen doelpunten gezien'.
3. op een bromfiets rijden Als jongens bromden we daar 's winters heen.
4. in de gevangenis zitten twee jaar moeten brommen voor iets dat je niet gedaan hebt
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Copyright © 2003-2025 Farlex, Inc Disclaimer
Alle inhoud van deze website, met inbegrip van woordenboeken, thesauri, literatuur, geografie, en andere referentie-gegevens is alleen voor informatieve doeleinden. Deze informatie moet niet worden beschouwd als volledig, up-to-date, en is niet bedoeld om gebruikt te worden in plaats van een bezoek, raadpleging, of adviezen van juridische, medische, of een andere professioneel.