boef
Halunke, Gauner, Schuft, Schurke, Spitzbubecrook, rogue, cheatbandit, brigand, coquin, fripon, scélératlestofante, pezzente (buf)
zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud boeven iemand die dingen doet die niet mogen truand/-ande (tʀyɑ~/-ɑ~d) mannelijk-vrouwelijk Boeven gaan de gevangenis in. Les truands vont en prison. Wat een ondeugend kind! Wat een boef! Quel enfant indiscipliné! Quel chenapan!
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.