bar
(bɑr)
zelfstandig naamwoord meervoud -s1. hoge toonbank in een café waaraan je staat om iets te drinken comptoir (kɔ~twaʀ) mannelijk een pilsje aan de bar drinken prendre un demi au comptoir
2. ruimte waar je tegen betaling iets kunt drinken bar (baʀ) mannelijk in de bar van het hotel afspreken se donner rendez-vous dans le bar de l'hôtel
bar
Bar, Büfett, fruchtlos, furchtbar, Schankraum, Schranke, steril, strengbar, buffet, pub, severe, strict, awfully, barren, barrierbar, affreusement, austère, sévère, abreuvoir, buffet, aride, barre, rigoureux/-euse, rudement, très, comptoir, zincsevero, barbètvola, barحَانَةbarbarμπαρbarbaaribarバー술집barbarбарbarบาร์ ที่จำหน่ายเครื่องดื่มbarquán rượu酒吧בר (bɑr)
bijvoeglijk naamwoord moeilijk en niet leuk difficile (difisil) barre tijden des temps difficiles
de zeer koude winter van 1963 l'hiver rigoureux de 1963
het is verschrikkelijk c'est abominable
erg slecht très mauvais
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Collins Multilingual Translator © HarperCollins Publishers 2009