stinken
stinkenstink, reek, smell, smellbadpuer, avoir mauvaise haleine, fouetterodorato, odoro, profumo, puzzareيَنْتِـنُsmrdětstinkeβρομάωapestarlemutasmrditi悪臭を放つ악취가 나다stinkeśmierdziećcheirar mal, federвонятьstinkaส่งกลิ่นเหม็นleş gibi kokmakcó mùi khó chịu发臭 (ˈstɪŋkə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd stonk , voltooid deelwoord heeft gestonken
1. vies ruiken puer empester Paardenstront stinkt. Le crottin de cheval pue. Het stinkt hier van de rook. Ça pue la fumée. Het stinkt hier naar mest. Ça pue le fumier.
2. niet pluis zijn ne pas être réglo Dat zaakje stinkt. Cette affaire n'est pas réglo. Die partij vindt dat het financiële beleid van het kabinet stinkt. Ce parti pense que la politique financière du gouvernement n'est pas réglo.
3. in een valstrik lopen être piégé
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.