pan
Pfanne, Bratpfanne, Dachziegel, Hafen, Kanne, Kasserole, Kochpfanne, Krug, Topf, ZiegelPan, casserole, saucepan, cookingpot, fryingpan, frying‐pan, jug, potpoêle, tuile, casserole, Pan, pot, fait-tout/faitoutpentola, padellaطُنْجَرَةٌkastrolpandeτηγάνιolla, panpannutava平なべ팬pannerondelfrigideira, panela, PANсковородаpannaกระทะtavachảo平底锅 (pɑn)
zelfstandig naamwoord meervoud -nen1. metalen vat waarin je warm eten kunt klaarmaken
faitout mannelijk koekenpan poêle à frire steelpan casserole roestvrijstalen pannen faitouts en inox het wordt veel te duur
les prix s'envolent 2. elk van de van klei gebakken (gebogen) platen op een dak tuile (tɥil) vrouwelijk
in een duurzame, veilige situatie verkeren être casé
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.