hangen
hängen, anhängen, aufhängen, erhängen, henkenhang, droop, pillorypendre, retomber, suspendre, (sus)pendre, aspirer (à), être attaché (à), être pendu, être suspendu, pencherвисетьيَتَعَلَّقُvisethængeκρεμιέμαιestar colgadoroikkuavisjetipendere掛かる걸려 있다hengewisiećestar pendurado, penduradohängaฆ่าด้วยการแขวนคอasılmaktreo悬挂 (ˈhɑŋə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd hing , voltooid deelwoord heeft gehangen
1. aan de bovenkant vastmaken of vastzitten
pendre De lamp hangt laag boven de tafel. Le lustre est près de la table. Ik heb een foto van mijn idool aan de muur gehangen. J'ai accroché une photo de mon idole au mur. 2. niet rechtop staan of houden
niet rechtop staanse pencher niet rechtop houden pencher je hoofd laten hangen als je somber bent pencher la tête quand on est morose De planten in de tuin hangen door te weinig water. Les plantes du jardin laissent tomber leurs têtes parce qu'elles ont besoin d'eau / elles ont soif. van moeheid in je stoel hangen fatigué, être affalé dans sa chaise 3. met zeer grote moeite
à grand-peine met hangen en wurgen slagen voor je examen réussir son examen à gand-peine 4. ergens blijven terwijl je dat niet van plan was s'attarder Ik ging even langs om een pakje af te geven, maar ik ben blijven hangen, zo gezellig was het. J'y suis passé pour déposer un paquet, mais je m'y suis attardé, tellement l'ambiance était bonne. Ik ben blijven hangen aan mijn man, maar eigenlijk wilde ik met een ander trouwen. Je suis restée avec mon mari, mais au fond je voulais me marier avec un autre.
5. onzeker zijn être incertain Het hangt erom of we met vakantie kunnen. Il n'est pas certain que nous partirons en vacances.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.