aanvoelen
empfinden, fühlenfeel, sensesentir, ressentir (ˈanvulə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd voelde aan , voltooid deelwoord heeft aangevoeld
1. het genoemde gevoel geven donner une impression de (dɔneynɛ~prɛsjɔ~də) Je hand voelt koud aan. Ta main est froide (quand je la touche).
2. met je gevoel begrijpen sentir (sɑ~tiʀ) aanvoelen dat iemand bang voor je is sentir que quelqu'un à peur de toi
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.