verblijven
Thesaurus
verblijven:
wonenVertalingen
verblijven
bleiben, übrigbleibenstay, remain, stayover, stoprester, habiter, demeurer (chez), séjourner, séjourner (à/chez), gîterpermanecer (vərˈblɛivə(n))werkwoord
enkelvoud onvoltooid verleden tijd verbleef , voltooid deelwoord heeft/is verbleven
(ergens) gedurende een bepaalde tijd wonen of logeren U verblijft in een hotel in het centrum van de stad.