vuur
(vyr)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud vuren1. fel, heet en bewegend licht dat ontstaat als iets brandt
feu mannelijk de elementen vuur, water, aarde en lucht les quatre éléments: la terre, l'eau, l'air et le feu Heb je misschien een vuurtje voor mij? Pardon, vous auriez du feu? de aardappelen op het vuur zetten mettre les pommes de terre sur le feu helemaal branden
flamber / être en flammes verliefd of heel enthousiast zijn
être tout feu tout flamme pour een groot risico nemen
jouer avec le feu Als je vaak te laat komt op je werk, speel je met vuur. En arrivant souvent en retard au travail on joue avec le feu. alles willen doen voor iemand
être totalement dévoué à / être prêt à se couper en quatre pour quelqu'un al moeilijkere of gevaarlijkere dingen meegemaakt hebben
en avoir vu d'autres brand, vlam 2. meervoud g.mv. keer dat geschoten wordt met een vuurwapen
tir mannelijk spervuur tir de barrage iemand beschieten of bekritiseren
beschieten faire feu sur quelqu'un bekritiseren descendre en flammes quelqu'un beschoten worden of zware kritiek krijgen
beschoten worden être mitraillé kritiek krijgen être descendu en flammes 3. meervoud g.mv. een sterk, positief gevoel
feu mannelijk ardeur vrouwelijk passion vrouwelijk iets met vuur verdedigen défendre quelque chose avec ardeur In het vuur van zijn betoog stootte hij zijn glas om. Dans le feu de son discours, il a renversé son verre.
vuur
Feuer, Begeisterung, Eifer, Flamme, Glut, Inbrunst, Schwung, Verve, Beschussfire, fervor, fervour, heat, impetus, passion, zeal, flame, glow, verve, vivacityfeu, ardeur, ferveur, zèle, flamme, transport, chaleur, flammesφωτιάfuegoогоньardore, calore, riscaldare, incendioنارoheňildtulivatra火불bålogieńfogoeldไฟyangınlửa火火אש (vyr)
tussenwerpsel militair <commando om te schieten met een vuurwapen> feu!
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.