zweren
beeidigen, beschwören, eitern, schwörendischargepus, swearjurer, prêter serment, jurer (par), suppurerúlcerasulcereúlcerasязви溃疡潰瘍vředyאולקוס潰瘍궤양 (ˈzwerə(n))
werkwoord voltooid deelwoord heeft gezworen
1. juridisch enkelvoud onvoltooid verleden tijd zwoer met een eed plechtig beloven
jurer Ik zweer bij de Bijbel dat het waar is. Je jure sur la Bible que c'est la vérité. 2. medisch enkelvoud onvoltooid verleden tijd zweerde een zweer worden s'ulcérer een zwerende wond une plaie qui s'ulcère
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.