zij

Vertalingen

zij

(zɛi)
zelfstandig naamwoord meervoud -den

zijkant van je lichaam côté mannelijk flanc mannelijk steken in je zij voelen als je hardgelopen hebt avoir des points de côté après avoir couru

---

zij

sie, die, Flanke, ihnen, ihr, ihrer, Seide, Seite, manthey, she, silk, her, sideelle, ils, côté, elles, flanc, soie, ils/elles, euxellos, ella, ellashe, hänoni, one, onaони, она, боквониαυτή, μετάξι, αυτοίhenne, de, hunseta, lei, loroهُمْ, هِيَona, onide, hunona, oni彼らは, 彼女は그 여자, 그들eles, elade, honเธอ, พวกเขาทั้งหลายo, onlarcô ấy, họ他们, 她他們 (zɛi)
voornaamwoord

1. <dit zeg je als je het over een vrouw hebt> elle Zij heeft het hele stuk in haar eentje gereden. Elle a fait tout le trajet seule.

2. <dit zeg je als je het over twee of meer mensen of dingen hebt> ils/elles Zij hebben twee kinderen. Ils ont deux enfants. De meeste van mijn collega's hebben geen auto. Zij komen altijd op de fiets. La plupart de mes collègues n'ont pas de voiture. Ils viennent toujours à vélo.

Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.