toen
(tun)
voegwoord op het moment dat lorsque quand Ik ging net de deur uit toen hij arriveerde. Je venais de sortir de chez moi, lorsqu'il est arrivé.
toen
als, dann, alsdann, damals, danach, hierauf, wann, wennthen, when, asalors, lorsque, quand, autrefois, comme, làallorché, appena che, laddove, quando, alloraوَقْتَذَاكَtehdydaτότεentoncessilloinondaその時그 때에dawtedyentãoтогдаdåในขณะนั้นöyleyselúc đó那么 (tun)
bijwoord 1. op dat tijdstip alors dans le temps Toen had je nog geen mobiele telefoon. Dans le temps les mobiles n'existaient pas encore.
2. daarna alors puis ensuite Eerst hebben we een borrel gedronken, toen zijn we gaan eten en toen zijn we naar de film gegaan D'abord nous avons bu un apéro, ensuite nous sommes allés au restaurant et puis au cinéma.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.