tehuis
Haus, Heimhomefoyer, domicile, maisoncasaдом家家HjemKotiHemบ้าน (təˈhœys)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud -huizen instelling waar mensen of dieren wonen die verzorging nodig hebben
centre mannelijk d'hébergement maison vrouwelijk foyer mannelijk home mannelijk een tehuis voor daklozen un centre d'hébergement pour S.D.F. een tehuis voor oude paarden une pension pour chevaux à la retraite een instelling voor kinderen die niet bij hun ouders kunnen wonen
un foyer de placement familial Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.