spit
(spɪt)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud -ten, speten metalen staaf om vlees te roosteren
broche vrouwelijk kip aan het spit poulet à la broche
spit
broche, coup de bêche, lumbagospit (spɪt)
zelfstandig naamwoord de, o meervoud medisch plotselinge heftige pijn onder in je rug
lumbago mannelijk tour mannelijk de rein Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.