oog
Auge, Loch, Punkt, Nadelöhreye, dot, germ, hole, period, point, spotœil, point, germe, trou, (coup d')oeil, regard, yeux, porteμάτιojoглазocchio, puntoعَيْـنokoøjesilmäoko目눈øyeokoolhoögaตาgözmắt眼睛תצוגה (ox)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud ogen1. orgaan in je hoofd waarmee je ziet oeil mannelijk
net doen alsof problemen er niet zijn fermer les yeux sur des problèmes
opletten of alles goed gaat veiller au grain / faire attention
rekening houdend met... en vue de / en raison de... Met het oog op de drukte werden er stoelen bijgeplaatst. En vue de l'affluence on a ajouté des chaises.
zichtbaar zonder hulpmiddel als microscoop of telescoop visible à l'oeil nu
heel verbaasd zijn écarquiller les yeux
goed om je heen kijken en opletten regarder attentivement
gebied rond het oog dat door een ruwe aanraking blauw of paars ziet un oeil au beurre noir
2. kleine opening aan een uiteinde van een naald le chas de l'aiguille
aan een gevaar ontsnappen l'échapper belle
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Collins Multilingual Translator © HarperCollins Publishers 2009