los
abgesondert, besonder, beweglich, einzeln, Luchs, seperat, weitloose, mobile, free, apart, lynx, particular, sandy, separate, special, severancemobile, lâche, libre, lynx, particulier, vague, détaché, desserré, mobilier, aisé, amovible, branlant, débauché, dégagé, déreglé, en vrac, isolé, lâchement, légèrement, libertin, librement, sans emballage, relâchéελεύθερος, χαλαρόςmobile, scioltoمَفْكُوكٌvolnýløsholgado, suelto, loslöysälabav緩い풀린løsluźnyfrouxoрасшатанныйlösไม่แน่นgevşeklỏng宽松的Лосלוס (lɔs)
bijvoeglijk naamwoord 1. vast niet bevestigd aan iets anders non fixé (nɔ~fikse)
2. zonder samenhang met iets anders isolé/-ée (izɔle) een los nummer van een tijdschrift une revue vendue au numéro
geen geheel vormen of geen onderling verband hebben manquer de cohérence
3. krampachtig (van iemand) ontspannen détendu/-ue (detɛ~dy) Pas na een paar glazen wijn kwam hij een beetje los. Ce n'est qu'après avoir bu quelques verres de vin qu'il s'est détendu.
4. leven zonder je aan (gewoonte)regels te houden mener une vie de bâton de chaise
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Collins Multilingual Translator © HarperCollins Publishers 2009