lijn
Leine, Linie, Schnur, Seil, Strang, Strich, Strick, Zeileline, rope, cord, string, file, leadcorde, ligne, fil, trait, chaîne de fabrication, laisse [chien], laisse, raie, traînéecavo, gòmenalíneaлинияlinhaγραμμήקו行บรรทัด (lɛin)
zelfstandig naamwoord meervoud -en1. reeks punten aan elkaar op een rechte rij ligne (liɲ) vrouwelijk een rechte lijn une ligne droite twee evenwijdige lijnen snijden elkaar nooit deux lignes parallèles ne se rencontrent pas netjes tussen de lijntjes schrijven bien respecter la réglure en écrivant
consequent handelen avoir une attitude logique
er wordt steeds meer verkocht Les ventes vont en croissant
2. traject in het openbaar vervoer ligne (liɲ) vrouwelijk lijndienst service régulier Lijn 7 wordt omgeleid. La ligne n° 7 est déviée.
3. telefoonverbinding ligne (liɲ) vrouwelijk iemand aan de lijn hebben avoir quelqu'un au bout du fil Ik versta je nauwelijks, de lijn is erg slecht. Je t'entends à peine, la ligne est très mauvaise
4. stevig touw of draad ligne (liɲ) vrouwelijk honden laisse (lɛs) vrouwelijk vislijn ligne (pour la pêche) Honden aan de lijn! Les chiens doivent être tenus en laisse.
(iemand) iets beloven in plaats van iets voor hem of haar te doen faire lanterner
5. een dieet volgen om lichaamsgewicht te verliezen faire un régime
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.