kleven
stick, adhere, tailgates'agglutiner, collerbastone, ficcare, incollare (ˈklevə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd kleefde , voltooid deelwoord heeft gekleefd
1. (van iets) een beetje plakken als je het aanraakt
coller Honing kleeft van nature. Le miel colle naturellement. De verf is nog niet helemaal droog en kleeft nog een beetje. La peinture n'est pas encore totalement sèche en elle colle encore un peu. 2. vastzitten (aan) coller adhérer Melk blijft een beetje aan het glas kleven. Le lait adhère un peu au verre. De spaghetti kleeft aan elkaar. Les spaghettis collent ensemble. Werkgevers zien vooral nadelen kleven aan oudere werknemers. Les employeurs voient surtout les inconvénients inhérents aux salariés âgés.
3. op te korte afstand rijden achter de auto die voor je rijdt coller au cul Wat vervelend, die auto achter me zit te kleven. C'est emmerdant, la voiture qui me suit me colle au cul.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.