kleineren
abaisser, déprécier, diminuer, dénigrer, humilierbelittle (klɛiˈnerə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd kleineerde , voltooid deelwoord heeft gekleineerd
zorgen dat iemand minder waard lijkt dan hij of zij is déprécier critiquer Mijn moeder zit me steeds te kleineren door te zeggen dat ik niet deug. Ma mère me critique en permanence en disant que je suis un vaurien.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.