kappen
fällen, frisieren, hacken, hauenhack, overthrow, chop, curl, cut, do, dropcoiffer, abattre, friser, hacher, tailler, faire tomber, couper, couper (la balle), découper (kɑpə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd kapte , voltooid deelwoord heeft gekapt
1. (een boom) onderaan met een bijl hakken tot die omvalt abattre couper een protest tegen het kappen van het bos voor een nieuw vliegveld une protestation contre l'abattage des arbres de la forêt pour un nouvel aéroport
2. (iemand) zijn of haar hoofdhaar knippen en in model brengen
coiffer gekapt volgens de mode van de jaren 60 être coiffé selon la mode des années soixante Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.