huwelijk
Ehe, Hochzeit, Heirat, Vermählungmarriage, matrimonymariage, noces, alliance, sacrementmatrimoniomatrimonio, stato matrimonialeزَوَاجٌmanželstvíægteskabγάμοςavioliittobrak結婚결혼ekteskapmałżeństwocasamentoбракäktenskapการแต่งงานevliliksự kết hôn婚姻брак婚姻 (ˈhywələk)
zelfstandig naamwoord onzijdig meervoud -en1. keer dat je trouwt
mariage mannelijk aan familie en vrienden je huwelijk aankondigen met een trouwkaart par un faire-part, annoncer son mariage à sa famille et à ses amis huwelijk voor de ambtenaar van de gemeente
mariage civil huwelijk voor de pastor van de kerk
mariage religieux 2. toestand dat je getrouwd bent
mariage mannelijk Na een huwelijk van zeven jaar, ging het mis en gingen ze scheiden. Après sept ans de mariage, il y a eu de l'eau dans le gaz et ils ont divorcé. Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.