ergeren
(ˈɛrxərə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd ergerde , voltooid deelwoord heeft geërgerd
vervelende gevoelens veroorzaken agacer (agase) irriter (iʀite) iemand ergeren agacer quelqu'un Je gedrag ergert mij mateloos. Ton comportement m'irrite au plus haut degré.
ergeren
ärgern, bekümmern, betrüben, entrüsten, kränken, Kummer bereiten, verdrießenannoy, vex, aggravate, bore, grieve, worryagacer, chagriner, ennuyer, fatiguer, indigner, lasser, irriter, embêter, exaspérer, contrarier, courroucer, déplaire, crisper, gonflerarrabiare, molestare, irritareيُضايقُpodrážditirritereενοχλώmolestarsuututtaaozlovoljitiうるさがらせる귀찮게 하다irriteredokuczyćirritarраздражатьirriteraทำให้รำคาญsinirini bozmaklàm khó chịu骚扰 (ˈɛrxərə(n))
werkwoord wederkerend enkelvoud onvoltooid verleden tijd zich ergerde , voltooid deelwoord heeft zich geërgerd
vervelende gevoelens door iemand of iets krijgen s'irriter (siʀite) zich ergeren aan het lawaai s'irriter du bruit
zich heel erg ergeren s'exaspérer
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.