doorzetten
audauern, aushalten, beharren, bestehen, verharrenabide, persevere, persistperséverer, persister, s’accrochercontinua继续繼續 (ˈdorzɛtə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd zette door , voltooid deelwoord heeft doorgezet
1. niet opgeven maintenir (mɛ~t(ə)niʀ) ondanks tegenwerking een plan doorzetten faire aboutir un projet malgré les oppositons
2. doorgaan en sterker worden s'intensifier (sɛ~tɑ~sifje) Die trend zet door: steeds meer mensen willen dat product. La tendance s'intensifie; de plus en plus de personnes veulent utiliser ce produit. een doorzettende griep une progression des cas de grippe
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.