dansen
tanzendance, jivedanser, sauter, sautiller, tricoter, valserbailarيَرْقُصُtančitdanseχορεύωtanssiaplesatiballare踊る춤추다dansezatańczyćdançarтанцеватьdansaเต้นรำdans etmeknhảy múa跳舞 (ˈdɑnsə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd danste , voltooid deelwoord heeft gedanst
1. mooie bewegingen maken op de maat van muziek danser (dɑ~se) een wals dansen danser une valse
2. op en neer springen of bewegen danser (dɑ~se) De kinderen dansten van plezier toen ze cadeautjes kregen. Les enfants dansaient de plaisir quand ils ont eu des cadeaux. Het schip danst op de golven. Le navire danse sur les vagues.
ik ben een beetje duizelig. J'ai la tête qui tourne.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.
Collins Multilingual Translator © HarperCollins Publishers 2009