beogen
absehen, bezwecken, trachten nach, zielenintend, aimviser, avoir pour but, viser àцель (bəˈoxə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd beoogde , voltooid deelwoord heeft beoogd
als doel hebben, proberen te bereiken viser (vize) De nieuwe verkeersregel beoogt een afname van het aantal ongelukken. Cette nouvelle règle de la circulation vise à faire baisser le nombre des accidents.
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.