aftrekken
abziehen, subtrahieren, ablassen, abrechnen, aufgießen, infundieren, nachlassen, Rabatt geben, ziehen lassensubtract, infuse, rebate, retreat, countdown, discount, marchoff, withdraw, abate, pants, wank, deductsoustraire, décéder, retrancher, se retirer, branler, déduire (de), faire des soustractions, déduireodciagnać, odjąć, potrącićdedurre, falcidiare, sottrarreيَطْرَح, يَقْتَطِعُodečísttrække fraαφαιρώdeducir, restarvähentääoduzeti差し引く, 引く공제하다, 빼다trekke frasubtrairвычитатьdra av, subtraheraลบออก, ลบออกไปçıkarmaktrừ减去, 扣除изваждане (ˈɑftrɛkə(n))
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd trok af , voltooid deelwoord heeft afgetrokken
1. optellen (een getal) kleiner maken (met een ander getal) déduire (dedɥiʀ) Ik moet 25 euro reiskosten aftrekken van het honorarium van 100 euro en houd dus 75 euro over. Des honoraires d'un montant de 100 euros je dois déduire les frais de déplacement à raison de 25 euros; il me reste donc 75 euros. investeringen aftrekken van de winst diminuer les bénéfices du montant des investissements
2. (een man) seksueel bevredigen branler (brɑ~le) jezelf aftrekken onder de douche se branler sous la douche
Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.