aanslaan
abprallen, anschlagenalarm, root, tax, bark, dim, getblurred, givetongue, raisethealarm, rebound, salute, soundthealarm, strikeimposer, rebondir, alarmer, alerter, confisquer, évaluer (à), frapper, saluer, s'embuer, taxer (à), apposer, partirradice (ˈanslan)
werkwoord enkelvoud onvoltooid verleden tijd sloeg aan , voltooid deelwoord
1. voltooid deelwoord is aangeslagen
(van een hond) beginnen te blaffen
se mettre à aboyer (s(ə)mɛtʀaabwaje) In de verte sloeg een hond aan. Au loin, on un chien s'est mis à aboyer. 2. voltooid deelwoord is aangeslagen
succes hebben
avoir du succès (avwaʀdysyksɛ) Het nieuwe medicijn slaat aan bij de patiënt. Le nouveau médicament agit sur le malade. 3. voltooid deelwoord is aangeslagen
afslaan (van een motor) beginnen te draaien
démarrer (demaʀe) Na lang starten sloeg de motor aan. Après de multiples tentatives, le moteur s'est mis en marche. 4. voltooid deelwoord heeft aangeslagen
(een toets) indrukken
frapper een verkeerde toets aanslaan se tromper de touche 5. financieel voltooid deelwoord heeft aangeslagen
de waarde bepalen van (je inkomen, je huis); belasting laten betalen
taxer (takse) iemand aanslaan voor de inkomstenbelasting taxer quelqu'un pour l'impôt sur les revenus Kernerman English Multilingual Dictionary © 2006-2013 K Dictionaries Ltd.